Parijs, Bibliothèque Nationale, Ms. Fr. 2695, f. 67v-68r (detail) door Barthélemy van Eyck
Barthélemy van Eyck
Boekverluchter van Vlaamse afkomst, mogelijk een neef van Jan van Eyck en Hubert van Eyck, werkzaam in de Provence in Frankrijk. Hij werd omstreeks 1415 in Maaseik geboren, dezelfde plaats waar de beroemde Vlaamse primitief Jan van Eyck, die overigens ook als boekverluchter werkzaam is geweest, werd geboren.
Barthélemy van Eyck emigreerde, in navolging van of samen met zijn stiefvader Pieter van Bijlandt, naar Frankrijk waar hij ging werken voor koning René d’Anjou van 1447 tot 1472 met de titel “peintre et valet de chambre”.
Barthélemy van Eyck was zowel verluchter als paneelschilder. De in opdracht van Pierre Corpici vervaardigde beroemde Annunciatie in de kerk van Madeleine in Aix-en-Provence kan wellicht aan hem, dan wel aan zijn broer Clément van Eyck worden toegeschreven.
Waarschijnlijk heeft Barthélemy van Eyck de verluchting uitgevoerd van de literaire werken van René d’Anjou (1408-1480), waaronder het Livre du Cuer d’amours espris, Le Mortifiement de vaine Plaisance, Le Livre des Tournois en La Théséide.
Parijs, Bibliothèque Nationale, Ms. Fr. 2695, f. 67v-68r door Barthélemy van Eyck
Barthélemy van Eyck en de Très Riches Heures
Mogelijkerwijze kunnen aan hem tevens enige kalenderminiaturen van de beroemde Très Riches Heures worden toegeschreven (Bellosi 1975; Brachert 1989, p. 49; König 1996, p. 75).
Met name een aantal bladen van de beroemde kalender van dit getijdenboek zijn volgens deze schrijvers hetzij volledig door Barthélemy van Eyck geschapen (f. 10v: oktober, f. 12v: december) hetzij begonnen door de Gebroeders van Limburg en later, in de jaren 1440, voltooid door hem (f. 5v: mei).
De folio’s 71v en 72 van dit handschrift bieden een overzicht van drie generaties van Franse boekverluchtingskunst: begonnen voor 1416 door de Gebroeders van Limburg en voortgezet door Barthélemy van Eyck in de jaren 1440, werd deze miniatuur uiteindelijk rond 1485 voltooid door Jean Colombe.
Overigens is de literatuur niet eenduidig omtrent de mogelijke bijdrage van Barthélemy van Eyck aan de kalender van de Très Riches Heures, zie König 1996, p. 78, noten 145 en 146, en recentelijk nog Chatelet 2000, p. 154-157.
Overigens wordt ook de tussenkomst van Barthélemy van Eyck bepleit (door König 1998 (2) ten aanzien van een aantal miniaturen uit een tweetal delen van beroemde Milaan-Turijn Getijdenboek (kerndeel: Parijs, Bibliothèque Nationale, ms. Nouv. Acq. Lat 3093.
Chantilly, musée Condé, Ms. 65, f. 5v: mei,10v: oktober, met op de achtergrond het Louvre, 12v: december
Identificatie van de Meester van Koning Renée, de Coeur Meester en de Meester van de Verkondiging van Aix als Barthélemy van Eyck
Pas in 1977 is het Avril gelukt de meesters met de noodnamen Meester van Koning Renée, de Coeur Meester en de Meester van de Verkondiging van Aix te identificeren met Barthélemy van Eyck, zulks op grond van een vroeg werk, zijnde het getijdenboek in New York, Pierpont Morgan Library, Ms M 358.
Dit in de regio van Aix-en-Provence rond 1445 ontstane getijdenboek bevatte werk van de Meester van Koning Renée en de tot dan alleen als paneelschilder bekende Provençaalse kunstenaar Enguerrand Quarton. Op basis hiervan kwam Avril 1977 tot zijn voormelde identificatie. Het was vervolgens een gelukkig toeval dat Sterling in 1983 een document terugvond waaruit het persoonlijke contact tussen Barthélemy van Eyck en Enguerrand Quarton in Aix-en-Provence rond het genoemde jaar 1445 bleek: beide kunstenaars traden op 19 januari 1444 samen als getuigen op (“Actum Aquis in domo habitationis magistri Petri Borderii pictoris. Testes magister Bartholomeus de Ayck pictor et Engranetus Cartoni habitatores dicte civitatis Aquensis”). Dat blijkens dit document Barthélemy van Eyck, in tegenstelling tot Enguerrand Quarton, reeds in 1444 de meestertitel droeg (“magister”), verklaart dat hij de belangrijke beginminiaturen in het handschrift in New York voor zijn rekening nam, en verklaart tevens dat Pierre Corpici hem zo’n belangrijke de opdracht gaf als het schilderen van de hiervoor genoemde Annunciatie van Aix-en-Provence.
Londen, British Library, Ms Egerton 1070, f. 5r: Jeruzalem, f. 53r: Memento Mori
Het Livre du Cuer d’amours espris
Dit meesterwerk van de West-Europese boekverluchting, geschilderd door de meest poëtische schilder van de 15e eeuw (Smeyers 1998), werd in 1457 voltooid door René d’Anjou, o.a. koning van Napels, Jeruzalem en Sicilië en hertog van Anjou (1409-1480). Dit boek van het in liefde ontvlamde hart is direct geïnspireerd op de Roman de la Rose.
Het allegorische middendeel van de roman wordt geflankeerd door twee korte boekdelen van werkelijkheid. René vertelt hoe hij zich op een avond te bed legt. Hij merkt dan dat Amor hem zijn hart ontneemt en het Désir overhandigt. Dan begint de eigenlijke roman. Na afloop daarvan ontwaakt René en betast vol angstige spanning zijn linkerborst: is zijn hart er nog of heeft Amor het hem werkelijk afgenomen? Hij roept zijn kamerdienaar die bij het licht van een kaars gelukkig tot de ontdekking komt dat er geen wond te zien is. Opgelucht grijpt René naar een stuk perkament om zijn droom op te schrijven.
De Cuer d’Amour is in zes handschriften bewaard gebleven. Het oudste daarvan wordt bewaard in Wenen, Osterreichische Nationalbibliothek, cod. 2597 en bevat zestien miniaturen, alle betrekking hebbende op het eerste deel van de tocht. Dichter en schilder schijnen in dit werk zozeer hand in hand te zijn gegaan dat men lange tijd heeft gemeend dat René d’Anjou niet alleen de schrijver van de roman maar ook de verluchter van haar miniaturen zou zijn geweest. Thans wordt echter Barthélemy van Eyck als de maker ervan beschouwd. De miniaturen zijn een hoogtepunt in de boekverluchting. De schilder weet achter de kleurrijke weergave van figuren en voorwerpen de sfeer voelbaar te maken waarbinnen het verhaal zich afspeelt.
Wenen, österreichische Nationalbibliothek, Cod. 2597, f 2r, 9r, 15r, 25v
Le Mortifiement de vaine Plaisance
René d’Anjou composeerde deze religieuze allegorie rond 1455. Het handschrift is in elf kopieën bewaard gebleven, waarvan er zeven zijn versierd met miniaturen, maar het origineel met miniaturen van Barthélemy van Eyck schijnt verloren te zijn gegaan. De zeven verluchte handschriften kunnen in twee groepen worden onderscheiden. De eerste groep van drie handschriften is van Vlaamse origine, onder meer verlucht door Loyset Liédet (Cambridge, Fitzwilliam Museum, ms. 165) en Jan Tavernier (Brussel, Koninklijke Bibliotheek, ms. 10308).
De tweede uit vier handschriften bestaande groep is van Franse origine en betreft het handschrift in Genève-Cologny, Sammlung Bodmer (Bibliotheca Bodmeriana), ms. Bodmer 144), verlucht door Jean Colombe, het handschrift in New York, Pierpont Morgan Library, ms. M 705, verlucht door de Meester van Jeanne de Laval, het handschrift in Berlijn, Kupferstichkabinett, ms. 78 C 5 en de vijf losse miniaturen in Metz, Bibliothéque municipale, ms. 1486. Volgens Pächt 1956 volgt de redactie van de eerste groep die van het origineel. Eveneens volgens Pächt 1956 ligt de hand van Barthélemy van Eyck (of, zoals door Pächt destijds nog genoemd, de Meester van de Coeur d’Amour Epris) niet ten grondslag aan de miniaturen uit deze tweede groep. Voor wat betreft de fragmenten uit het handschrift in Metz bestrijdt Avril in Avril & Reynaud 1993, nr. 128, deze zienswijze, waarbij hij tot de conclusie komt dat deze vijf bewaard gebleven miniaturen zijn vervaardigd door Jean Colombe naar voorbeelden van Barthélemy van Eyck, dan wel zijn begonnen door Barthélemy van Eyck en later voltooid door Jean Colombe.
De Chronique Cockerell
Barthélemy van Eyck is de schilder van een Chronique universelle, waarin de zes stadia van de wereld worden vertegenwoordigd middels een chronologische serie beroemde historische personages, bekend onder de naam Uomini famosi. Mogelijk werd dit handschrift rond 1440 in Napels vervaardigd gedurende de korte regeerperiode van koning René aldaar. Van dit handschrift resteren thans nog slechts een aantal losse bladen (15 in totaal), welke van 1919 tot 1956 onderdeel vormden van de verzameling van Sir Sidney Cockerell. Het handschrift is daarom bekend onder de naam Chronique Cockerell en is een (vrije) copie van een relatief kort daarvoor door Leonardo da Besozzo geschilderde Chronique, genaamd Chronique Crespi (Milaan, Verzameling Crespi). Deze Chronique Crespi op haar beurt copieerde een cyclus van fresco’s (thans verloren), geschilderd in Rome in 1432 door Masolino in de Sala theatri van het paleis van kardinaal Orsoni. De Chronique Cockerell werd op haar beurt rond 1500 in Napels gekopieerd door Nardo Rapicano (thans Parijs, Bibliothèque Nationale, ms. lat 9673).
Amsterdam, Rijksprentenkabinet, Inv 1959.16, los blad uit een Uomini famosi/Chronique universelle (detail)
afgebeeld zijn van linksboven naar rechtsonder: de Oudtestamentische profeet Zacharias, de Griekse filosofen Democritus en Heraclitus, de Griekse
filosoof Anaxagoras, de tragedieschrijver Aeschylus en de Romeinse consul Publius Valerius, de Perzische koning Xerxes, de Griekse tragedieschrijver Euripides en de Griekse veldheer Themistocles, die in het bijschrift als “hertog der Atheners”wordt aangeduid.
New York, Metropolitan Museum of Art, nrs. 1958.105 en 1972.118.10
Positie van het oeuvre van Barthélemy van Eyck
De stijl van Barthélemy van Eyck laat vermoeden dat hij in de jaren 1430-1435 in Gent, Brugge of Tournai geschoold werd en wellicht een tijdlang in het atelier van Jan van Eyck heeft gewerkt.
Vervolgens zijn er aanwijzingen dat hij in Aix-en-Provence een atelier heeft geleid. Daarna trad hij in vaste dienst bij Koning Renée.
Barthélemy’s werk is inventief en origineel, en wordt gekenmerkt door een opmerkelijk spel van nuances in licht en schaduw. Zijn personages zijn krachtig gebouwd en handelen op heel natuurlijke wijze. Zowel uiterlijke verschijning als psychologie zijn zeer geloofwaardig. Zijn oeuvre neemt in de toenmalige Franse kunst een geïsoleerde positie in.
Catalogus
Amsterdam, Rijksprentenkabinet
Inv 1959.16 los blad uit een Uomini famosi/Chronique universelle (Chronique Cockerell), Napels, ca 1440, 1 van in totaal 15 bewaard gebleven gekleurde tekeningen uit dit handschrift, zie voor de andere bladen: Particuliere verzameling, Berlijn, Melbourne, New York: Metropolitan Museum of Art, Ottawa, Washington en Verblijfplaats Onbekend)
literatuur:
- Sotheby’s 18 juli 1919, lot 50 (Ch. Fairfax Murray)
- Sotheby’s 2 juli 1958, lot 19
- Reynaud 1989Avril & Reynaud 1993, nr. 121
- Den Haag 2002, nr. 62b, afb. 115
Berlijn, Kupferstichkabinett
Inv KDZ 24599 Los blad uit een Uomini famosi/Chronique universelle (Chronique Cockerell), Napels, ca 1440, 1 van in totaal 15 bewaard gebleven gekleurde tekeningen uit dit handschrift, zie voor de andere bladen onder: Amsterdam, Rijksprentenkabinet
literatuur:
- Den Haag 2002, p. 211
- Angers 2009, nr. 18
Chantilly, Musée Condé
Ms 65 Très Riches Heures de Jean, duc de Berry, begonnen ca 1413-1416 door Gebroeders van Limburg, voltooid ca 1485 door Jean Colombe; enige kalenderminiaturen wellicht, mede, door Barthélemy van Eyck, ca 1440-1450
literatuur:
- Bellosi 1975
- Brachert 1989, p. 49
- König 1996, p. 75-82
- Chatelet 2000, p. 142-157
- Walther 2001, p. 280-5
Londen, British Library
Ms Egerton 1070 getijdenboek van René d’Anjou, Parijs ca 1410, verluchting door Meester van Egerton 1070 en werkplaats van de Meester van Boucicaut, later ca 1435-1445 aangevuld met 5 miniaturen door Barthélemy van Eyck, te weten: f. 4v wapen; f. 5 Jeruzalem; f. 53 dode koning; f. 110 hostie; f. 139 Davids tres fortes
literatuur:
- König 1996, kleurpl. 2-6
Melbourne, National Gallery of Victoria
Los blad uit een Uomini famosi/Chronique universelle (Chronique Cockerell), Napels, ca 1440, 1 van in totaal 15 bewaard gebleven gekleurde tekeningen uit dit handschrift, zie voor de andere bladen onder: Amsterdam, Rijksprentenkabinet
literatuur:
- Den Haag 2002, p. 211
Metz, Bibliothèque municipale
Ms 1486 vijf losse miniaturen uit een Mortifiement de vaine Plaisance van René d’Anjou, Frankrijk, ca 1470, door hetzij door Jean Colombe naar een voorbeeld van Barthélemy van Eyck, hetzij begonnen door Barthélemy van Eyck en voltooid door Jean Colombe
literatuur:
- Avril & Reynaud 1993, nr. 128
New York, Metropolitan Museum of Art
1958.105 en 1972.118.10 Twee bladen uit een Uomini famosi/Chronique universelle (Chronique Cockerell), Provence, ca 1440, 1 van in totaal 15 bewaard gebleven gekleurde tekeningen uit dit handschrift, zie voor de andere bladen onder: Amsterdam, Rijksprentenkabinet
literatuur:
- Den Haag 2002, p. 211
New York, Pierpont Morgan Library
Ms M 358 getijdenboek (“unfinished hours”), ca. 1440-1450, verluchting door Barthélemy van Eyck en Enguerrand Quarton
literatuur:
- New York 1934, nr. 108
- New York 1957, nr. 32
- Plummer 1982, nr. 39
- Brachert 1989, p. 49, 50
- Avril & Reynaud 1993, nr. 123
- Wieck 1997, nr. 31
Ottawa, National Gallery of Canada
Los blad uit een Uomini famosi/Chronique universelle (Chronique Cockerell), Provence, ca 1440, 1 van in totaal 15 bewaard gebleven gekleurde tekeningen uit dit handschrift, zie voor de andere bladen onder: Amsterdam, Rijksprentenkabinet
literatuur:
- Den Haag 2002, p. 211
Parijs, Bibliothèque Nationale
Ms fr 1974 Louis de Beauvau, Le pas d’armes de la bergère de Tarascon, 1449
literatuur:
- Parijs 1955, nr. 293
- Avril & Reynaud 1993, nr. 124
- Woronowa-Sterligow 1996, p. 73, kleurpl. 14
Ms fr. 2695 René d’Anjou, Le Livre des Tournois, Provence, ca 1460
literatuur:
- Blum & Lauer 1930, p. 24, 72, pl. 33
- Parijs 1955, nr. 291
- Avril 1986
- Avril & Reynaud 1993, nr. 127
- König 1996, p. 75, afb. 31
- Walther 2001, p. 350-3
Ms lat 17332 getijdenboek van René d’Anjou, Provence, ca 1459-1460
literatuur:
- Parijs 1904, nr. 118
- Parijs 1991, nr. 16
- Avril & Reynaud 1993, nr. 126
- König 1996, p. 99, afb. 48
Particuliere Verzameling
Inv nr. M.42 7 bladen uit een Uomini famosi/Chronique universelle (Chronique Cockerell), Napels, ca 1440, 7 van in totaal 15 bewaard gebleven gekleurde tekeningen uit dit handschrift, zie voor de andere bladen onder: Amsterdam, Rijksprentenkabinet
literatuur:
- Den Haag 2002, p. 211, nr. 62a, afb. 114
Sint Petersburg, Russische Nationale Bibliotheek
Ms fr. F.p. XIV, 4 Description en vers français d’un tournoi fait en 1446 ou Récit du tournoi du roi René a Saumur (Launay) en 1446 nommé « Pas du perron », Frankrijk, ca 1470-1480
literatuur:
- Woronowa-Sterligow 1996, p. 132-135
Turijn, Biblioteca Nazionale
Ms K IV 29 Heures de Turin (verbrand in 1904), onderdeel van de Très belles heures (kerndeel: Parijs, Bbliothèque Nationale, ms. Nouv. Acq. Lat 3093), verluchting door Meester van het Llangattock Getijdenboek/Meester “K” van het Turijn-Milaan Getijdenboek; Meester “H” van het Turijn-Milaan Getijdenboek; Jan van Eyck; Meester van het Parement van Narbonne/Jean d’Orléans?/Etienne Lannelier?; Meester van Covarrubias/Meester “K” van het Turijn-Milaan Getijdenboek; Meester van Johannes de Doper van de Très belles heures; Barthélemy van Eyck (?): f. 60v de bergpreek alias Christus die zijn discipelen het Pater Noster onderwijst (wordt ook toegeschreven aan de Meester van de Berlijnse Kruisiging), 71v een reiziger en de gevaren die op hem loeren, 73v Thomas van Aquino in zijn studeerkamer; Meester “H”of “K” van het Turijn-Milaan Getijdenboek; Meester van de Chevrot-Augustinus/ Meester “H” van het Turijn-Milaan Getijdenboek (?); Meester van de Berlijnse Kruisiging (?)
literatuur:
- König 1998 (2)
Voor verdere literatuur zie onder Meester van het Parement van Narbonne
Turijn, Museo Civico d’Arte Antica
Ms 47 Heures de Milan, onderdeel van de Très belles heures (kerndeel: Parijs, Bibliothèque Nationale, ms. Nouv. Acq. Lat 3093), verluchting door o.a. de Meester van Johannes de Doper van de Très belles heures: o.a. f. 77v de vrouwen aan het graf en herrijzenis van Christus, wellicht voltooid door Barthélemy van Eyck
literatuur:
- König 1998 (2)
Voor verdere literatuur zie onder Meester van het Parement van Narbonne
Verblijfplaats Onbekend
Los blad uit een Uomini famosi/Chronique universelle (Chronique Cockerell), Napels, ca 1440, 1 van in totaal 15 bewaard gebleven gekleurde tekeningen uit dit handschrift, zie voor de andere bladen onder: Amsterdam, Rijksprentenkabinet
literatuur:
- Den Haag 2002, p. 211
Washington, National Gallery of Art
Los blad uit een Uomini famosi/Chronique universelle (Chronique Cockerell), Napels, ca 1440, 1 van in totaal 15 bewaard gebleven gekleurde tekeningen uit dit handschrift, zie voor de andere bladen onder: Amsterdam, Rijksprentenkabinet
literatuur:
- Den Haag 2002, p. 211
Wenen, österreichische Nationalbibliothek
Cod 2597 René van Anjou, Le Coeur d’amour épris, ca 1460
literatuur:
- Waagen 1867, II , p. 83 e.v.
- Durrieu 1892 (2), p. 138 e.v.
- Smital & Winkler 1926
- Trenkler 1946
- Chamson 1949
- Pächt 1956
- Unterkircher 1975
- König 1996
- Walther 2001, p. 354-5
Cod 2617 Giovanni Boccaccio, Théséide, ca 1460-1465, verluchting door Barthélemy van Eyck en de Meester van Juvenal des Ursins, dan wel, aldus König 1996, de Meester van de Boccaccio van Genève
literatuur:
- Unterkircher 1967, tafel 49
- Pächt-Thoss 1974, p. 32-37, afb. 43-56, kleurpl. I, II, fig. 3-6
- Wenen 1978, nr. 34
- Brachert 1989
- König 1996, p. 103-128, kleurpl. 8, 15, 19, 20
- Walther 2001, p. 294-5
- Angers 2009, nr. 21
Literatuur
Waagen 1867, II, p. 83 e.v.
Durrieu 1892 (2), p. 138 e.v.
Parijs 1904, nr. 118
Sotheby’s 18 juli 1919, lot 50 (Ch. Fairfax Murray)
Smital & Winkler 1926
Blum & Lauer 1930, p. 24, 72, pl. 33
New York 1934, nr. 108
Trenkler 1946
Chamson 1949
Parijs 1955, nrs. 291, 293
Pächt 1956
New York 1957, nr. 32
Sotheby’s 2 juli 1958, lot 15-22
Unterkircher 1967, tafel 49
Pächt-Thoss 1974, p. 32-37, afb. 43-56, kleurpl. I, II, fig. 3-6
Unterkircher 1975
Bellosi 1975
Avril 1977
Wenen 1978, nr. 34
Dhanens 1980, p. 62-67
Plummer 1982, nr. 39
Sterling 1983
Avril 1986
Brachert 1989
Reynaud 1989
Parijs 1991, nr. 16
Russell 1993, p. 101, 103
Avril & Reynaud 1993, p. 224, 225, nrs. 121-128
Woronowa-Sterligow 1996, p. 132-135
König 1996
Wieck 1997, nr. 31
König 1998 (2)
Smeyers 1998, p. 264-268
Chatelet 2000, p. 154-157
Walther 2001, p. 280-5, 294-295, 350-353, 354-355
Den Haag 2002, nrs. 62a, 62b, afb. 114, 115, p. 210, 211
Angers 2009, nrs. 18, 21