Londen, British Library, Ms add 28107, f. 136: Majestas Domini (detail)

Goderannus

Vlaams boekverluchter, kopiïst en monnik, werkzaam in het bisdom Luik aan het einde van de 11e eeuw.

Goderannusbijbel

Goderannus was blijkens een lang colofon verantwoordelijk voor het schrijven en verluchten in het jaar 1084 van een bijbel voor de benediktijnerabdij Saint-Pierre de Lobbes in het dal van de Sambre, ten westen van Namur, welke bijbel ook wel de Goderannusbijbel wordt genoemd. Elk boek van de Goderannusbijbel vangt aan met een gehistorieerde initiaal waarvan het onderwerp nauw aansluit bij de tekst. Het begin van de bijbel is versierd met een langgerekte I(n principio/in den beginne). De zeven medaillons die zijn opgenomen in deze initiaal beelden de schepping uit. Ongebruikelijk is dat de medaillons van onder naar boven “gelezen” moeten worden: onderaan zien we de schepping van de engelen, terwijl bovenaan God na zijn volbrachte taak rust op zijn troon. In het onderste medaillon zien we ook de uitdrijving van Lucifer uit de hemel: de kunstenaar werkte dit motief zodanig uit dat de duivel als het ware over de rand van de initiaal in het onbestemde wordt gestoten. Het systeem om de aanvangsletter I te beladen met het scheppingsverhaal in medaillons is nieuw en zal worden nagevolgd tot in de gotische periode.

Bijbel van Stavelot
In 1097 voltooide Goderannus, samen met een medewerker genaamd Ernesto (die alleen schrijfwerk verrichte) en nog drie andere, anonieme kunstenaars, de beroemde Bijbel van Stavelot, gemaakt voor de gelijknamige Benedictijnerabdij bij Malmédy in Belgisch Limburg. Volgens het colofon (zie afbeelding) nam het werk aan de bijbel in totaal vier jaar in beslag.

De kunstenaars van de Bijbel van Stavelot
In de Bijbel van Stavelot laat Goderannus een vloeiende en expressieve schilderwijze zien en verleent hij aan zijn thema’s een grotere plasticiteit, zonder echter te kunnen tippen aan de zorg voor de weergave van volumes die het werk van de drie anonieme kunstenaars die meewerkten aan de verluchting van de bijbel kenmerkte. Deze drie kunstenaars zijn de Meester van de Pentateuch, de Meester van Sint-Lucas en de Meester van de Majesteit.
De Meester van de Pentateuch schilderde vooral gehistorieerde initialen in de eerste vijf bijbelboeken, aan welke omstandigheid hij dan ook zijn naam ontleent. Hij is een verteller. De kleine personages in bruine tekening op een gekleurde grond zijn fijn en elegant en acteren levendig. Inspiratie werd hier geput uit de antieke en Byzantijnse vormentaal, maar ook uit de Ottoonse kunst, die op haar beurt weer schatplichtig was aan deze antieke en Byzantijnse vormentaal.
Enkele initialen bij de evangelies, met name bij dat van Lucas, zijn van de hand van de daarom zo genoemde Meester van Sint-Lucas. Net als de Meester van de Pentateuch gebruikt de Meester van Sint-Lucas opake kleuren, maar dan uit een ander gamma. Hij heeft een voorkeur voor karmijn, en schaduwt de bruine carnaties met olijfgroen. De oppervlakte van zijn gewaden is door de rijke drapering erg bewogen, hetgeen de beïnvloeding vanuit de Byzantijnse kunst verraadt.
De Meester van de Majesteit bracht vooral in het 2e deel van de bijbel randwerkinitialen aan. Hij ontleent zijn naam aan aan de indrukwekkende Christus in glorie bij het begin van het Nieuwe Testament (ms. add. 28107, f. 136). Smeyers 1998, p. 92 noemt dit tafereel een eerste picturaal hoogtepunt in het Maasland. De figuur vormt aan afspiegeling van de grote, boven de tijd verheven, Pantocrators in de apsissen van de romaanse kerken. Ze valt op door de perfecte technische uitvoering en geraffineerde kleuren. De geabstraheerde anatomie, drapering en plooienval versterken nog het bovennatuurlijk karakter. De Meester van de Majesteit is voorts herkenbaar aan zijn dekkende kleuren en voorkeur voor purper, goud en lichte pasteltinten, hetgeen de plastische kwaliteit van zijn afbeeldingen vergroot. Met blauwe schaduwen modelleert hij de gewaden, die hij som hoogt met wit. Deze werkwijze maakt het reliëf sterker dan in het werk van de Meester van Sint-Lucas. De kledij is opgebouwd uit kleurvakken, die aan de randen met steeds donker wordende plooi- en schaduwbanen worden begrenst. Het werk van de Meester van de Majesteit brengt een renaissance van de Ottoonse kunst. Hij vervangt het calligrafische van de Meester van de Pentateuch door een plastsch modelé. Zijn vormgeving is duidelijk geraffineerder dan die van Goderannus.

Herkomst van de kunstenaars van de Bijbel van Stavelot
De herkomst van de drie anonieme meesters van de Bijbel van Stavelot is niet bekend. Blijkbaar hielden ze tijdelijk verblijf in Stavelot, maar het is niet zeker of ze ter plaatse hebben gearbeid. De latere verluchters van Stavelot hebben in ieder geval niet voortgeborduurd op hun werk. Volgens Smeyers 1998, p. 92 waren de drie kunstenaars waarschijnlijk speciaal voor de verluchting van deze bijbel aangeworven. Deze opvatting strookt wellicht voor wat betreft de Meester van de Majesteit niet met diens onmiskenbare schilderachtige kwaliteiten die zo duidelijk naar voren komen in de afbeelding van Christus in glorie; wellicht was deze meester gewend aan het werken op grotere oppervlakten, zoals paneelschilders of frescoschilders (eigen opm. rw).

Antiquitates Judaicae en Bello Judiaco
Voor 1105 werkte Goderannus als kopiïst en verluchter ook nog mee aan een exemplaar van de Antiquitates Judaicae en Bello Judiaco Van Flavius Josephus. De boeken, die bestemd waren voor de abdij van Stavelot, bevatten de geschiedenis van het Joodse volk tot jet jaar 66 na Christus. Zoalsbij de bijbelcodices gaat het om een boek van eveneens grote afmetingen: het werk van Flavius Josephus werd immers als een vervolg op de Heilige Schrift beschouwd. Aangezien de auteur de Antiquitates laat aanvangen met het scheppingsverhaal, vinden we ook hier de reeds als karakteristiek omschreven langgerekte I van In Principio met de geschiedenis van Adam en Eva en de personificaties van Aarde en Water.

Nogmaals: Goderannus
Alle boeken van Goderannus bevatten een uitvoerig colofon waarin hij zich de aueursrechten toe eigent, het boek als ware het een offerrande aanbiedt en aan diegenen die het boek gaan gebruiken een gebed voor zijn zaligheid vraagt. Goderannus werkte in de twee uiteinden van het bisdom Luik: Lobbes en Stavelot, hetgeen wijst op de mobiliteit van kunstenaars als Goderannus.

Catalogus
Brussel, Koninklijke Bibliotheek
Ms II 1179 Flavius Josephus, Antiquitates Judaicae en Bello Judiaco, Bisdom Luik, voor 1105 lit: Keulen 1972-1973, band I , F. 28||Dodwell 1993, p. 269||Smeyers 1998, p. 92-3||De Hamel 2002, p. 70

Londen, British Library
Ms add 28106 en 28107 Bijbel van Stavelot, Stavelot 1093-1097 verluchting door Goderannus, de Meester van de Majesteit van de Bijbel van Stavelot, de Meester van de Pentateuch van de Bijbel van Stavelot en de Meester van Sint-Lucas van de Bijbel van Stavelot lit: Boeckler 1930, p. 98||Schwarzenski 1954, nrs. 97-98||Nordenfalk 1958, p. 180, 181||Masai 1960, p. 182 e.v.||Art Mosan 1961, nr. 11||Stavelot 1965, p. 13||Turner 1966, p. 11||Keulen 1972-1973, band I , F. 27, p. 234-7||Dynes 1978||Mazal 1978, p. 126-7||Watson 1979, nr. 321||Cahn 1982, p. 130-136, nr. 47||Mütherich 1984, nr. 420||Dodwell 1993, p. 269-273||Cahn 1996, p. 87, 124||Backhouse 1997, nr. 24||Smeyers 1998, p. 91-2, afb. 47, 48||De Hamel 2002, p. 70, afb. 46

Doornik (Tournai), Bibliothèque du Séminaire
Ms 1 Bijbel van Lobbes, Saint-Pierre de Lobbes, 1084 lit: Masai & Wittek 1968, nr. 2||Keulen 1972-1973, band I, F. 26||Mazal 1978, p. 126||Cahn 1982, p. 126-130, nr. 48|| Dodwell 1993, p. 269||Smeyers 1998, p. 90, afb. 46||De Hamel 2002, p. 69, afb. 45

Literatuur
Boeckler 1930, p. 98
Schwarzenski 1954, nrs. 97-98
Nordenfalk 1958, p. 180, 181
Masai 1960, p. 182 e.v.
Art Mosan 1961, nr. 11
Stavelot 1965, p. 13
Turner 1966, p. 11
Masai & Wittek 1968, nr. 2
Keulen 1972-1973, band I, F. 26, 27, 28, p. 234-237
Dynes 1978
Mazal 1978, p. 126-7
Watson 1979, nr. 321
Cahn 1982, p. 126-136, nrs. 47, 48
Mütherich 1984, nr. 420
Dodwell 1993, p. 269-273
Cahn 1996, p. 87, 124
Backhouse 1997, nr. 24
Smeyers 1998, p. 90-93, afb. 46, 47, 48
De Hamel 2002, p. 69-70, afb. 45, 46
Bradley 1887-1889, II, p. 46-47
Thieme-Becker 1907-1950
D’Ancona & Aeschlimann 1949, p. 97