Meester van het Zwarte Gebedenboek
Boekverluchter van mogelijk Noord-Nederlandse origine, aan wie de verluchting van het beroemde Zwarte Gebedenboek uit de Oostenrijkse Nationale Bibliotheek (cod. 1856) wordt toegeschreven door sommige schrijvers. James Weale publiceerde in 1872 een document waaruit volgt dat Franc de Bruges in het jaar 1466 aan Karel de Stoute een in goud en zilver op zwart perkament geschreven en rijk verlucht fragment van een getijdenboek overhandigde, met de voltooiing waarvan de verluchter Philippe de Mazerolles belast werd.
Sinds deze publicatie werd met bedoeld getijdenboek traditioneel het zogenaamde Gebedenboek van Karel de Stoute (Wenen, Osterreichische Nationalbibliothek, cod. 1857) in verbinding gebracht.
De Schryver 1969 heeft met recht de identificatie van codex 1857 met de codex bedoeld in het document uit 1466 als uiteindelijk niet te bewijzen aangemerkt.
In plaats daarvan heeft hij codex 1856, het Zwarte Gebedenboek, voorgesteld als zijnde het handschrift uit het document uit 1466. Dit handschrift werd op 24 februari 1466 door het Brugse Vrije aan Karel de Stoute aangeboden ter gelegenheid van diens Blijde Intrede. Later kwam het in bezit van Galeazzo Maria Sforza, hertog van Milaan, die vooraan zijn wapen op een zwart blanco blad liet toevoegen (het Zwarte Gebedenboek wordt daarom ook wel genoemd het Gebedenboek van Galeazzo Maria Sforza).
Met deze aanwijzing van codex 1856 als het handschrift dat door De Mazerolles blijkens het document uit 1466 voltooid werd, ontstond een nieuw probleem. Aangezien het geschenk van het Brugse Vrije vroeger werd toegeschreven aan de anonieme Meester van Antoon van Bourgondië, zou de identificatie van dit handschrift met het volgens het document uit 1466 door De Mazerolles voltooide handschrift betekenen dat de Meester van Antoon van Bourgondië te vereenzelvigen is met Philippe de Mazerolles. Nevengevolg hiervan is weer dat de werken die op naam staan van De Mazerolles toegekend moeten worden aan Lieven van Lathem.
Otto Pächt en Dagmar Thoss aanvaarden deze redenering van De Schryver niet.
In dit verband wijzen zij ten 1e op een handschrift (bekend geworden nadat De Schryver zijn stellingen poneerde) waarop de tekst van het document uit 1466 net zo goed past als op de codex 1856, te weten ms vat. Lat. 9488 uit de Biblioteca Apostolica Vaticana in Vaticaanstad.
Ten 2e verwijzen zij naar het in de Londense British Library bewaarde handschrift ms. add. 36619, waarvan de frontispice door De Mazerolles geschilderd zou zijn, en waarvan duidelijk is dat de stijl ervan onverenigbaar is met de miniaturen uit het Zwarte Gebedenboek (Smeyers 1998, p. 372 noemt Lieven van Lathem als mogelijke verluchter, zodat dit argument van Pächt-Thoss zou wegvallen, echter thans wordt dit frontispice toegeschreven aan de Meester van Fitzwilliam 268, waarvan in 2004 zou zijn gebleken dat deze is te vereenzelvigen met de verluchter aan wie het frontispice van oudsher is toegeschreven: Philippe de Mazerolles!).
Catalogus
Baltimore, Walters Art Gallery
Ms W 189 getijdenboek, Brugge, ca 1480-1490 volgeling Willem Vrelant, volgeling Meester van het Zwarte Gebedenboek
literatuur:
- De Ricci 1935-1940, I, p. 801, nr. 281
- Randall 1997, nr. 280
Ms W 190 getijdenboek, Brugge (vroeger in verband gebracht met de werkplaats van Willem Vrelant, zie: Brussel 1959, nr. 137) thans gerangschikt onder de werken van de Meester van het Zwarte Gebedenboek
literatuur:
- Randall 1997, nr. 263
Wenen, Osterreichische Nationalbibliothek
Cod 1856 Zwarte Gebedenboek, Brugge, ca 1466 verluchting door Philippe de Mazerolles / Meester van Antoon van Bourgondiër dan wel Meester van het Zwarte Gebedenboek
literatuur:
- Smital 1930
- Trenkler 1948
- Jenni & Thoss 1982
- Thoss 1987, nr. 14
- Pächt-Thoss 1990, p. 17-35
- Smeyers 1998, p. 369-371
- Walther 2001, p. 362-3
- Parijs-Brussel 2011-2012, p. 311-313, 331-335
Literatuur
- Weale 1872, 116 e.v.
- De Ricci 1935-1940, I, p. 801, nr. 281
- De Schryver 1969
- Brussel 1959, nr. 137
- Pächt-Thoss 1990, p. 17-35
- Randall 1997, nr. 263, 280
- Smeyers 1998, p. 372
- Parijs-Brussel 2011-2012, p. 311-313, 331-335