Karel de Grote (Hofschool)
Direct link to:
Evangeliarium van Saint-Médard de Soissons (Parijs, Bibliothèque Nationale, ms lat 8850)
Karolingisch scriptorium en centrum van boekverluchtingskunst, met als hoofdvestiging het hof van Karel de Grote in Aken, wellicht voorafgegaan door Worms. De Hofschool van Karel de Grote begon haar activiteiten toen Karel de Grote in 771 de alleenheerser van het Frankische Rijk werd en verdween met diens dood in 814.
In ruimere zin opgevat kan gezegd worden dat de hofschool van Karel de Grote niet alleen een scriptorium in Aken kende, maar dat tot deze school ook andere, tijdens de regeertijd van Karel de Grote tot bloei gekomen, scriptoria omvatte, zoals de scriptoria van Fulda, Mainz, Salzburg en Lorsch.
De Hofschool van Karel de Grote wordt ook wel genoemd de Ada School, zulks omdat een van de handschriften van de Hofschool (Trier, ms 22) een opdracht aan Ada bevat. Ada was een dienares van God, en van haar wordt gezegd dat ze de zuster van Karel de Grote was.
Van de Hofschool van Karel de Grote (Ada Groep) (in engere zin) is een zevental complete handschriften bewaard gebleven, waarvan het oudste het Godescalc Evangelistarium is. De overige zes zijn een psalter en een vijftal evangeliaria. Daarnaast is een fragment van een evangelistarium, geplakt op f. 132v van ms Cotton Claudius B.V. in de British Library afkomstig uit de Hofschool van Karel de Grote. Verwant in stijl zijn voorts een evangeliarium thans bewaard in Parijs, Bibliothèque de l’Arsenal, terwijl ook het incomplete evangeliarium in München, Universitätsbibliothek afkomstig kan zijn uit de hofschool.
De handschriften zijn geschreven in en onder Karel de Grote nieuw geïntroduceerd letterschrift, de Karolingische minuskel. Ontwikkeld uit het cursieve, laatantieke gebruiksschrift voldoet deze minuskel aan twee door Karel aan zijn hervorming gestelde voorwaarden: regelmaat en uniformiteit. De oude majuskelschriften worden tot hun klassieke vorm herleid en in minuskelhandschriften als sierschrift voor titels, opschriften en slotformules gebruikt.
Door weloverwogen afwisseling van verschillende schriftsoorten gaven de kopiisten hun bladen en boeken een overzichtelijke indeling en zo werden in de loop van de 9e eeuw manuscripten voortgebracht die tot de kalligrafische meesterwerken van alle tijden gerekend mogen worden. De zegetocht van het nieuwe schrift door het gehele rijk van Karel de Grote behoort tot de belangrijkste en duurzaamste voortbrengselen van de Karolingische hervorming.
Het merendeel van de handschriften met klassieke teksten die de humanisten van de 15e eeuw herontdekten waren Karolingisch in datering en dus schrijfwijze. Deze humanisten meenden met originele Romeinse manuscripten van doen te hebben. Ze begonnen de Karolingische minuskel te imiteren, daarmee afstand nemende van het Gotische schrift van die tijd.
De rond die tijd in Italië opkomende boekdrukkunst adopteerde tevens dit nette ronde schrift, dat ten gevolge van het hier beschreven misverstand Romeins lettertype werd genoemd. Aangezien drukletters, in tegenstelling tot geschreven letters, van nature minder aan wijzigingen onderhevig zijn, is de Karolingische minuskel langs deze weg de basis van de moderne Romein-alfabetten geworden en bepaalt daarmee ook thans nog de bladspiegel van de boeken uit de huidige tijd.
Niet alleen de tekst van de codices die aan het hof ontstonden, maar ook de verluchting ervan diende een voorbeeld te zijn, ter stimulering van het schrijven en versieren van handschriften aan andere scriptoria binnen het rijk. Doel van de kunstzinnige vernieuwing die aan het hof werd geproclameerd was de herleving van de klassieke kunst. Dit betekende eerherstel voor het driedimensionaal weergegeven van figuren binnen een ruimte. Om dit te bereiken werd teruggegrepen op de illusionistische techniek die de laatantieke schilderkunst had ontwikkeld.
De hofschool van Karel de Grote, met in haar kielzog een tweede gelijktijdige school (De Groep van het Kroningsevangeliarium; zie aldaar) werd op dit pad gevolgd door een aantal scriptoria die men, samen met de hofschool, kan beschouwen als de dragers van deze “Karolingische renaissance”: het Scriptorium van Reims, de Eerste Hofschool van Karel de Kale, de Tweede Hofschool van Karel de Kale, het Scriptorium van Drogo te Metz.
De miniaturen van de handschriften bevatten een soms wat wonderlijke combinatie van Byzantijnse, laatantieke schilderkunst, met haar driedimensionaliteit en plasticiteit, en Insulaire decoratie, met haar bladvullende initialen in zuiver plat vlak en abstracte versiering. Het merendeel van de handschriften is ten minste deels geschreven in goud op purpergekleurde bladen, een gebruik dat, zoals de schrijvers van Karel de Grote zonder meer wisten, terugging op de keizers van de laatantieken.
1. Het Godescalc Evangelistarium (Parijs, Bibliotheque Nationale, ms n.a.lat 1203), Aken (of Worms), ca 781-783
Geschreven door Godescalc in opdracht van Karel de Grote en diens echtgenote Hildegard. Het colofon op folio 127r vermeld dat het boek werd geschreven ten tijde van de doop van Karels zoon Karloman in Rome in het jaar 781 door paus Hadrianus I. Aangezien de eveneens genoemde koningin Hildegard op 30 april 783 stierf, is de termijn waarbinnen het boek moet zijn vervaardigd hiermee gegeven, te weten tussen 781 en 783. Het colofon vermeld echter niet de plaats waar het handschrift werd vervaardigd. Algemeen wordt aangenomen dat dit Aken moet zijn geweest, de plaats waar Karel de Grote resideerde. Mütherich 1999, p. 561 pleit echter (op goede gronden) voor Worms.
De beroemde Hofschool van Karel de Grote (of Ada Groep) nam met de verluchting van dit handschrift een aanvang. Het handschrift telt 6 volbladminiaturen, opgenomen aan het begin van het boek, achtereenvolgens de 4 evangelisten, de tronende Christus en een miniatuur met de Fontein des Levens. Deze afbeelding, waarvan wel parallellen aanwijsbaar zijn in handschriften uit het oostelijk Middellandse Zeegebied, zijn desondanks uiterste zeldzaam. Ook in het eveneens tot de Hofschool van Karel de Grote behorende Evangeliarium van Soissons komt zij voor. Nees in Leuven 2002, p. 92 acht het vrijwel zeker dat de miniatuur verwijst naar het baptisterium van Lateranen waar Karloman (Pepijn) gedoopt werd.
2. Evangeliarium van Saint-Martin-des-Champs (Parijs, Bibliothèque de l’Arsenal, ms 599), Aken, ca 790
3. Ada-Evangeliarium (Trier, Stadtbibliothek Ms 22) , Aken, ca 790
Het evangeliarium meet 360 × 245. Het bevat 172 folia van vellum. Het is samengesteld uit 22 katernen van telkens 4 bifolia. De tekst is geschreven in goudinkt in twee kolommen van 32 lijnen. Het tekstblok meet 278 × 176 mm. Op sommige bladzijden is de tekst omkaderd, maar de grootte van het tekstblok blijft ongewijzigd. De basistekst is geschreven in een Karolingische minuskel. De primaire titels en incipits zijn in een capitalis rustica geschreven, secundaire titels in unicaal. Het schrift tot folium 39 is zeer duidelijk verschillend van de rest van het handschrift, het boek werd dus gemaakt in twee campagnes. Vanaf folium 17 worden de capitalis en de unciaal enkel nog gebruikt voor initialen en opschriften.
In 1499 liet Otto van Elten, abt van St. Maximinus, een nieuwe band maken met een voorplat in goud drijfwerk met in het midden een camee die uit de vierde eeuw stamt en de familie van Constantijn de Grote zou voorstellen. Dat voorplat wordt nu apart van het boek bewaard, eveneens in de bibliotheek van Trier.
De codex ontleent haar naam aan Ada, vermoedelijke zuster van Karel de Grote, die het handschrift in opdracht zou hebben gegeven.
4. Dagulf Psalter (Wenen, Osterreichische Nationalbibliothek Cod 1861) , Aken, ca 790-795
Het handschrift werd in twee fases geproduceerd. Een eerste deel (psalmen en cantica) werd waarschijnlijk geschreven tussen 783 en 789 in Lorsch, Worms of Metz. De afwerking vond plaats in Aken tussen 790 en 795 waar de prolegomena en dedicatiegedichten werden toegevoegd. Volgens Holter 1980 werd het handschrift, gezien zijn formaat en afwerking, geschreven voor Hildegard, de echtgenote van Karel de Grote. Zij was echter in 783 al overleden. Op de schutbladen vooraan in het boek zijn hierover notities gemaakt, maar ze dateren uit de 17e eeuw. Het eerste van de dedicatiegedichten in het handschrift zegt letterlijk dat het werd gemaakt als geschenk voor paus Hadrianus. Men vermoedt dat Karel de Grote het boek wilde overhandigen tijdens de synode die hij in 794 te Frankfurt had bijeengeroepen, maar de paus bleef in Rome. Hadrianus stierf op 25 december 795 voor hij het handschrift had ontvangen. Het boek bleef aldus aan het hof van Karel de Grote.
In de elfde eeuw werd het psalter door Hendrik IV, koning van het Frankische Rijk en later keizer van het Heilige Roomse Rijk, aan de Sint Petruskathedraal in Bremen geschonken. In een inventaris van de schatkamer van deze kathedraal uit 1420 wordt het handschrift beschreven als een psalter, geschreven en versierd met goud en ingebonden met ivoren platten.
Kort na 1648 dook het psalter op in het bezit van keizer Leopold I in Wenen, maar toen waren de boekplatten in ivoorsnijwerk al verwijderd. Uiteindelijk kwam het psalter terecht in de Österreichische Nationalbibliothek, waar het bewaard wordt als Codex Vindobonensis 1861. De ivoorsneden bevinden zich vandaag in het Louvre, Départements des Objets, d´Art, Inv. 9/10, Inv.Nr. 496.
Op het voorplat (hier links) ziet men bovenaan David die aan zijn schrijvers opdracht geeft de uitgevoerde psalmen te noteren. Onderaan kan men de uitvoering van zijn opdracht zien: koning David zingt de psalmen en begeleidt zich zelf op een harp omringd door andere muzikanten. Op het achterplat ziet men bovenaan Hiëronymus die van een bode van Paus Damasus de opdracht krijgt de gecorrumpeerde schriftteksten te herzien. In de onderste helft ziet men Hiëronymus die aan een schrijver de verbeterde tekst dicteert. Volgens von Euw 1967 zijn de scènes op het achterplat ontworpen voor dit handschrift, er is geen iconografisch precedent. De David-scènes daarentegen waren wel voordien bekend, maar de koppeling van beide thema’s was een nieuwe interpretatie van de Hofschool en de combinatie van beide panelen was een hulde aan de twee mannen aan wie de Karolingers de correcte versie van de psalmen te danken hadden en via de analogie tussen Karel en David, die door Alcuinus bedacht was, tegelijkertijd een eerbetoon aan Karel de Grote.
De tekst van de inleiding werd waarschijnlijk door de theologen aan het hof van Karel de Grote samengesteld onder de leiding van Alcuinus en had als doel de positie van Karel de Grote als heerser en beschermer van het geloof te benadrukken en te bevestigen.
Het boek begint met een aantal gedichten gericht tot de al genoemde paus Hadrianus, waarbij de schrijver zichzelf identificeert als Dagulf. Deze tekst luidt als volgt (in Engels vertaald vanuit het oorspronkelijke latijn):
“The golden letters paint David’s songs:
It is fitting to ornament such sweet songs so well.
The golden words sound, golden reigns bring them forth.
And they sing of a great good that will last forever.
Justifiably, they are decorated in a refined manner by ivory tablets,
which a gifted hand has carved marvelously.
There are the first origins of the psalter shown,
and the king who speaks in wise words himself sings in the choir.
Later the earlier beauty returned, the thorns having been withdrawn
by the enthusiasm of the man who kept vigil through the night.
You golden progeny, brighter than yellow gold,
Charles, our light, the highest love of the people.
Pious king, wise leader, marked with virtue and arms,
For whom all becoming things are fitting, whatever on earth becomes you,
Take the work of your humble servant Dagulf
Graciously, read it indulgently and with learned mouth.
In this way may your scepter be decorated with many triumphs,
And may you be associated at last with David’s choir.”
5. Evangeliarium de Saint-Riquier (Abbeville, Bibliothèque Municipale, Ms 4), Aken, ca 790-800
6. Harley Golden Gospels (Londen, British Library, Ms Harley 2788), Aken, ca 790-800
7. Evangeliarium van Saint-Médard de Soissons (Parijs, Bibliothèque Nationale, ms lat 8850), Aken, ca 800 (voor 827)
Het evangeliarium van Soissons vormt met haar zes volbladminiaturen het hoogtepunt van de Hofschool van Karel de Grote. Het werd vervaardigd rond 800, in ieder geval voor 827 want toen werd het handschrift door Lodewijk de Vrome, zoon van Karel de Grote, en diens echtgenote Judith, geschonken aan de kerk van Saint-Médard de Soissons.
8. Evangeliarium van Lorsch (deel in Alba Julia, Biblioteca Batthyaneum, Ms R. II.1 en deel in Vaticaanstad, Biblioteca Apostolica Vaticana, Ms pal lat 50, boekdeksels in Londen, Victoria and Albert Museum, inv. No.138-1866 voorplat en Vaticaanstad, Biblioteca Apostolica Vaticana, Museo Sacro, Pal Lat 50 achterplat), Aken, ca 810-815
Geschiedenis van het handschrift
Het Evangeliarium van Lorsch, ook wel Codex Aureus Laureshamensis of Codex Aureus van Lorsch genoemd, is het laatste handschrift dat wordt toegeschreven aan de Hofschool van karel de Grote in Aken. Vermoedelijk kwam het handschrift onder de abt Adalung (804-837) via het hof van Karel de Grote zelf of via diens zoon Lodewijk de Vrome terecht in de benedictijnenabdij van Lorsch. Het boek werd al vermeld in een catalogus uit 830 van de kloosterbibliotheek.
In 1461 kregen de keurvorsten van de Palts de controle over de abdij en zijn bibliotheek. Otto Hendrik van de Palts bracht de bibliotheek net voor de opheffing van het klooster in 1563 over naar zijn residentie in Heidelberg, waar ze de basis vormde van de bekende Palatina bibliotheek. De bibliotheek van Lorsch bleef in Heidelberg tot aan het begin van de Dertigjarige Oorlog. De stad viel in 1622 voor het leger van generaal Tilly en werd geplunderd. De Palatina werd samen met de universiteitsbibliotheek van Heidelberg door Maximiliaan van Beieren aan Paus Gregorius XV geschonken. Dit onderdeel van de Vaticaanse Bibliotheek wordt nog steeds de Biblioteca Palatina genoemd.
Het handschrift was voordien, mogelijk al in 1479 (een nota op de laatste pagina van het handschrift meldt dat het handschrift in dat jaar in opdracht van Eberhard von Wassen opnieuw werd ingebonden), gesplitst in de 2 delen die we nu kennen. Het tweede deel ligt thans nog steeds in de bibliotheek van Vaticaanstad, net als het achterplat. Het eerste deel van het evangeliarium duikt in de helft van de achttiende eeuw op in het bezit van Kardinaal Christoph Anton von Migazzi in Wenen. In 1875 werd dit deel verkocht aan graaf Ignatz Batthyány, de bisschop van Transsylvanië en ex-bibliothecaris van het College van Sint Apollinario in Rome. Batthyány plaatste het werk in zijn bibliotheek in Karlsberg in het toenmalige Hongarije waar het ongeschonden het geweld van de volgende twee eeuwen overleefde. Vandaag bevindt het werk zich nog steeds in de Biblioteca Documentara Batthyáneum in Karlsberg dat nu Alba Iulia heet en in Roemenië ligt. Het ivoren voorplat tot slot werd in 1785 van het boek verwijderd en in 1853 aangekocht door het Victoria and Albert Museum in Londen.
Verluchting van het handschrift
De tekstbladzijden met uitzondering van het Capitulare evangeliorum, werden versierd met een gekleurd kader rondom het tekstblok. Het Capitulare evangeliorum is versierd met plantaardige, of geometrische en soms zoömorfe motieven. Op enkele pagina’s worden de randen alleen maar gestreept of gemarmerd. Ze zijn met gouden en zilveren kaders omlijst.
In de canontabellen in deel-a worden de eigenlijke tabellen door slanke zuilen ingedeeld. Op de buitenste zuilen rust een versierde rondboog met vogels of florale motieven in de hoeken van het blad. Alle zuilen zijn onderling verbonden met kleine rondbogen met daarboven een titelvignet al of niet gedragen door een engel. Ook de ruimte tussen het vignet en de bogen werd versierd, meestal met rankwerk. Soms zijn er twee engelen die het vignet links en rechts onderaan ondersteunen.
Het handschrift bevat 4 evangelistenportretten, Mattheus (p.26) en Marcus (p.148) in deel 1 en Lucas (f.7v) en Johannes (f.70v) in deel 2. De portretten hebben allemaal dezelfde structuur: de evangelist zit op een troon tussen twee zuilen, overspannen door een rondboog. In de boog wordt het symbool uit de tetramorf voor de evangelist afgebeeld. In de hoeken van het blad is versiering met bloemranken aangebracht.
Daarnaast bevat deel 1 nog een Majestas Domini (p. 36) en een versierde incipitpagina voor de Liber generationis (de stamboom van Christus) bij het begin van het Mattheus evangelie. Naast de afbeelding van Mattheus vinden we op pagina 26 nog een miniatuur die de voorvaderen van Christus illustreert.
De randversiering van de Majestas Domini is in goud uitgevoerd met geometrische motieven gevormd door parels. In het binnenkader zien we naast fel gekleurde gedeeltes nog het Insulaire vlechtwerk in de hoeken. In het midden zit Christus in de gouden hemelcirkel op zijn troon. De tetramorf geeft de eindpunten van het kruis aan en in de hemelcirkel zien we de engelen die God aanbidden.
Ook de miniatuur bij de lijst van de voorvaderen van Christus is vrij onconventioneel. Ze toont vier beelden: een getroonde Christus in het midden en dan drie beelden met telkens veertien personen die Christus aanwijzen of groeten. Waarschijnlijk is dit een letterlijke illustratie van de Argumenta bij het Mattheus evangelie waarin gezegd werd dat Mattheus drie maal veertien generaties had opgeschreven. De grotere personen in buste voorgesteld zijn Abraham, David en Joachin.
Catalogus
Abbeville, Bibliothèque Municipale
Ms 4 evangeliarium, Aken, ca 790-800
literatuur:
- Aken 1965, nr. 414
- Dodwell 1993, nt 53
- Mütherich 1999, p. 563
Alba Julia, Biblioteca Batthyaneum
Ms R. II.1 (deel van) Evangeliarium van Lorsch, Aken (daarna verplaatsing naar abdij St. Nazarius in Lorsch), 810-815 (ander deel in Vaticaanstad, boekdeksels in Londen, Victoria and Albert Museum, inv. No.138-1866 en Vaticaanstad, Biblioteca Apostolica Vaticana, Museo Sacro, Pal Lat 50)
literatuur:
- Braunfels 1967
- Biblioteca Apostolica Vaticana 1985, tafel XI, p. 56-57
- De Hamel 1986, p. 46, afb. 41, 44
- Biblioteca Apostolica Vaticana 1992, nr. 6
- Dodwell 1993, p. 52
- Mütherich 1999, p. 563-4
- Paderborn 1999, II, Kat. Nr. X.21, X.22
- Walther 2001, p. 86-89
Amiens, Bibliothèque municipale
Ms 18
literatuur:
- Nordenfalk 1957 (1995), p. 60
Londen, British Library
Ms Harley 2788 Evangeliarium, Aken, ca 790-800
literatuur:
- Herbert 1911, pp. 100-103, pl. 9
- Boinet 1913, pls 12-14
- Goldschmidt 1928, I, p. 11, pls 35-37
- Nordenfalk 1957 (1995), p. 55
- Koehler 1958, pp. 56-69, pls 42-66
- Dodwell 1971, pp. 18, 25-28, 72, pls 18-19
- Dodwell 1993, p. 52
- Backhouse 1997, nr. 5
- Mütherich 1999, p. 563
- McKendrick & Doyle 2007, p. 32-33, fig. 19-20
- McKendrick & Doyle 2016, nr. 4
Parijs, Bibliothèque de l’Arsenal
Ms 599 evangeliarium van Saint-Martin-des-Champs, Aken, ca 790
literatuur:
- Dodwell 1993, p. 52
- Paderborn 1999, II, Kat. Nr. X.23
Parijs, Bibliothèque Nationale
Ms lat 8850 Evangeliarium van Saint-Médard van Soissons, Saint-Médard in Soissons, Aken, ca 800 (voor 827)
literatuur:
- Mütherich & Gaehde 1977, p. 23, nrs. 4-7
- Dodwell 1993, p. 52
- Mütherich , p. 563
- Walther 2001, p. 94-95
- Leuven 2002, p. 92
Ms nouv acq lat 1203 Evangelistarium van Godescalc, Aken of Worms, 781-783
literatuur:
- Nordenfalk 1957 (1995), p. 55
- Mütherich & Gaehde 1977, p. 23, nrs. 1-3
- De Hamel 1986, p. 45, afb. 37
- De Hamel 1994, afb. 37
- Reudenbach 1998
- Mütherich 1999
- Walther 2001, p. 76-77
- Leuven 2002, p. 91-95
Trier, Stadtbibliothek
Ms 22 Ada-Evangeliarium, Aken, ca 790
literatuur:
- Nordenfalk 1957 (1995), p. 55
- Dodwell 1993, p. 52
- Mütherich 1999, p. 563
Vaticaanstad, Biblioteca Apostolica Vaticana
Ms pal lat 50 (deel van) Evangeliarium van Lorsch, Aken (daarna verplaatsing naar abdij St. Nazarius in Lorsch), 810-815 (ander deel in Roemenië, Alba Julia, boekdeksels in Londen, Victoria and Albert Museum, inv. No.138-1866 en Vaticaanstad, Biblioteca Apostolica Vaticana, Museo Sacro, Pal Lat 50)
literatuur:
- Braunfels 1967
- Biblioteca Apostolica Vaticana 1985, tafel XI, p. 56-57
- De Hamel 1986, p. 46, afb. 41, 44
- Heidelberg 1986, Kat. nr. C.4
- Biblioteca Apostolica Vaticana 1992, nr. 6
- Dodwell 1993, p. 52
- Mütherich 1999, p. 563-4
- Paderborn 1999, II, Kat. Nr. X.21, X.22
- Walther 2001, p. 86-89
Wenen, Osterreichische Nationalbibliothek
Cod 1861 Dagulf Psalter, Aken, ca 790-795
literatuur:
- Aken 1965, nr. 413
- Von Euw 1967
- Holter 1980
- Dodwell 1993, nt 53
- Mütherich 1999, p. 563
- Leuven 2002, p. 92
Literatuur
- Herbert 1911, pp. 100-103, pl. 9
- Boinet 1913, pls 12-14
- Goldschmidt 1928, I, p. 11, pls 35-37
- Koehler 1952
- Nordenfalk 1957 (1995), p. 54-79
- Koehler 1958
- Aken 1965, nrs. 413, 414
- Mütherich 1965
- Braunfels 1967
- Von Euw 1967
- Dodwell 1971, pp. 18, 25-28, 72, pls 18-19
- Mütherich & Gaehde 1977, p. 8, 9, 23, 24, nrs. 1-3, 4-7, 8-10
- Holter 1980
- Biblioteca Apostolica Vaticana 1985, tafel XI, p. 56-57
- De Hamel 1986, p. 39-49, 52, afb. 36, 37, 41, 42, 44
- Heidelberg 1986, Kat. nr. C.4
- Biblioteca Apostolica Vaticana 1992, nr. 6
- Dodwell 1993, p. 52-56, kleurpl. 41, noot 53
- De Hamel 1994, afb. 37
- Backhouse 1997, nr. 5
- Reudenbach 1998
- Mütherich 1999
- Paderborn 1999, II, Kat. Nr. X.21, X.22, X.23
- Walther 2001, p. 76-77, 78-79, 86-89, 94-95
- Leuven 2002, p. 91-95
- McKendrick & Doyle 2007, p. 32-33, fig. 19-20
- McKendrick & Doyle 2016, nr. 4